Hier aan de Hohe Straße in Greetsiel stond het huis waar op 5 december 1547 Ubbo Emmius werd geboren. Zijn vader was de lutherse predikant Emme Dyken — Emmius is Latijn voor Emmeszoon — en zijn moeder Elke Tjarda, dochter van de burgemeester van Norden. Ubbo Emmius kennen we vooral als eerste rector magnificus van de Groninger Academie, waarvan hij ook de eerste hoogleraar Grieks en geschiedenis was. Maar voordat hij naar Groningen kwam, had hij al een hele weg afgelegd. Hij bezocht verschillende Latijnse scholen in Duitsland en studeerde in Rostock en Genève.
In Rostock kocht Ubbo als student in 1572 dit boekje: M.T. Cic. Epistolae ad Atticum, Brutum, & Q. fratrem oftewel “Brieven van Marcus Tullius Cicero aan Atticus, Brutus en zijn broer Quintus.” Dit weten we door de inscriptie voorin. Ubbo schreef daar eigenhandig: “Ubbo Emmius uit Frisia kocht mij in Rostock in 1572.” Ubbo ging in Rostock theologie studeren, omdat zijn lutherse vader meende dat hij daar beschermd zou zijn tegen niet-lutherse invloeden. Helaas voor zijn vader pakte dit anders uit en bekeerde Ubbo zich tot het calvinisme.
Dit boekje dat Ubbo in Rostock kocht, bevat Latijnse brieven van de beroemde Romeinse advocaat, politicus en filosoof Cicero aan z’n boezemvriend Titus Pomponius Atticus, aan senator Marcus Junius Brutus en aan Cicero’s eigen broer Quintus. Ubbo liet zich als humanist inspireren door Cicero, die net als Ubbo vorming en beschaving hoog in het vaandel had. Dit boekje in de UB Groningen is bijzonder en uniek, want het bevat veel persoonlijke aantekeningen van Ubbo Emmius: drie klassieke citaten plus een tekening met gedicht op de schutbladen voorin het boekje en allerlei commentaar in de marges bij de gedrukte tekst van Cicero — allemaal in Ubbo’s eigen piepkleine, ja bijna onleesbare handschrift.
Woestijnvader, jaloezie en Livius
Na de aantekening van zijn eigendom schreef Emmius drie klassieke citaten op het schutblad. Blijkbaar waren deze citaten voor hem een belangrijke inspiratie. Als eerste lezen we een advies van Evagrius van Pontus. Evagrius was een van de woestijnvaders — kluizenaars die zich in de derde eeuw na Christus terugtrokken in de woestijnen van het Midden-Oosten. Ze worden wel beschouwd als de eerste christelijke monniken. Een van hen was dus Evagrius, die in tegenstelling tot andere woestijnvaders bekend stond om zijn geletterdheid. Hij schreef zijn wijsheden op en daardoor hebben ze blijvende invloed gehad op het christendom. Waarschijnlijk was het de moreel-filosofische achtergrond van Evagrius die de humanist Ubbo Emmius aansprak. Het citaat van Evagrius luidt: “Zeg wat nodig is, en wanneer het nodig is, en waarover het nodig is, en luister niet naar wat niet nodig is.” Wijze woorden die ook vandaag de dag nog relevant zijn. Navolging ervan zou bijvoorbeeld de kwaliteit van veel social media verbeteren.
Na Evagrius citeert Emmius een epigram uit de Griekse Anthologie, een grote verzameling gedichten uit de Griekse Oudheid: Dit epigram luidt: “Jaloezie is een groot kwaad, maar heeft ook iets moois in zich: ze verteert ogen en hart van jaloerse mensen.” Als humanist was Emmius primair gefocust op taal en gedrag, de twee basale thema’s waarop volgens humanisten de vorming van mensen zich van kinds af aan moet richten. Volgens humanisten vorm je zo echte mensen, dat wil zeggen: beschaafde mensen.
Ubbo’s derde citaat komt uit De geschiedenis van Rome van de Romeinse geschiedschrijver Titus Livius, die leefde rond het begin van onze jaartelling. Als humanist en historicus had Emmius per definitie belangstelling voor het werk van Livius. Ook het citaat dat Ubbo opschreef in dit boekje is weer een algemene morele uitspraak over de menselijke aard en menselijk gedrag waar humanisten als Ubbo Emmius een voorliefde voor hadden. Het citaat luidt: “Mensen vinden sneller iets slechts dan iets goeds.”
Vergankelijkheid
Voordat we na deze citaten terechtkomen bij de gedrukte tekst van Cicero’s brieven en Ubbo’s geschreven aantekeningen daarbij in de kantlijn, zien we nog een tekening die Ubbo maakte. Hij schreef er ook een gedicht onder. Getekend is een man met vleugels op een zandloper met een zeis in de hand. Dit is een bekend zinnebeeld van de Tijd. De vleugels staan voor het vervliegen van de tijd, de zeis symboliseert het einde van de tijd (de dood) en de vergankelijkheid van het leven. De zandloper verwijst uiteraard ook naar het verstrijken van de tijd en het bijbehorende gedicht onderstreept dit alles:
DE TIJD VERGAAT
Wat is een mensenleven anders dan een vluchtige schim
die in een mum van tijd verdwijnt als een watergolf?
Terwijl wij ons inspannen in de greep van loze ijver,
vergaat de tijd en nadert de dood met rasse schreden.
Dit gedicht maakt duidelijk hoe Ubbo Emmius over de tijd en het leven denkt. Het leven is even kort en vluchtig als een golf op zee. Ook Ubbo’s leven was uiteraard eindig. Op 9 december 1625 overleed hij in Groningen.
Tweede eigenaar
Onder de citaten van Emmius zien we een tweede eigendomsspoor, namelijk een ex-libris waarop staat: J. Baart de la Faille, Med. Prof. Groningen. De Groninger medicus en hoogleraar Jacob Baart de la Faille junior leefde van 1795 tot 1867. Vanaf 1826 stond hij in het centrum van de medische wereld in de stad Groningen en droeg hij bij aan tal van maatschappelijke activiteiten. Via de veiling van zijn omvangrijke boekencollectie is dit boekje met inscripties en aantekeningen van Ubbo Emmius in het bezit gekomen van de Universiteitsbibliotheek Groningen.
Auteur: Frida van Til